inboos
- in·boos
- intensiverende afleiding van boos (bijvoeglijk naamwoord) met in- (versterkend voorvoegsel)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inboos | - | - |
verbogen | inboze | - | - |
inboos
- heel kwaad
- Hij ging naar het open venster en zag met een inboos gezicht naar (...) [1]
Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en inboos.
- Het woord 'inboos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Heijse, P."Aan het kleine hof" in: De Nieuwe Amsterdammer: dagblad voor Nederland nr. 8 (22 januari 1896); p. 1 kol. 6;geraadpleegd 2015-07-26