• keer·zij·de
enkelvoud meervoud
naamwoord keerzijde keerzijdes
keerzijden
verkleinwoord

de keerzijdev / m

  1. de andere kant van een munt of medaille, meestal de minder goede of mooie kant
  2. de achterzijde, de ruwe kant van een blad (papier, perkament, e.d.), dat in een gebonden boek de linkerbladzijde is, verso
  3. (figuurlijk) de minder mooie kant van een (schijnbaar) gelukkige of mooie zaak
    • De keerzijde van de medaille is dat de kampioen geen tijd meer had voor vrouw en kinderen. 
    • Met zijn ouders durft hij niet te praten over wat hij heeft meegemaakt. ,,Zij hebben tijd en geld besteed aan mijn opleiding en zullen niet blij zijn als ze erachter komen dat ik voor 400 euro per week in een slachthuis stond.’’ Het is ook niet dat hij landgenoten waarschuwt voor de keerzijde van een buitenlands avontuur als arbeidsmigrant. [1] 
     Toch ziet Van der Leij ook een kleine keerzijde. "Andere jaren heb ik ook veel gasten die in de bouw werken. Die slapen niet alleen hier, maar eten en drinken hier ook. De hotelgasten van nu gaan vooral in de stad eten. Dus ik heb wel meer klandizie, maar aan het restaurant- en cafégedeelte verdien ik minder."[2]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Paul Driessen. 24 jul. 2020. AD. "Arbeidsmigrant Alexandru teleurgesteld terug naar Roemenië: ‘Het kan wél erger dan thuis’". Online: ad.nl. Geraadpleegd 23 september 2020.
  2.   Weblink bron
    Vincent Smit
    “Leeuwarden heeft veel baat bij titel Culturele Hoofdstad” (Zaterdag 11 augustus 2018, 06:00), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES