kimmen
- kim·men
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kimmen |
kimde |
gekimd |
zwak -d | volledig |
kimmen
- overgankelijk, (scheepvaart) een schip met behulp van een paard voorttrekken
- overgankelijk, (scheepvaart) in het water: het op één kant liggen van een schip
- overgankelijk, (scheepvaart) op het droge: het voor werkzaamheden aan de romp op één kant trekken van een schip
- overgankelijk, (techniek), (verouderd) het maken van de naarbinnengerichte, schuine rand aan de boven- of onderkant van een houten vat of ton
- [1] jagen, scheepsjagen
- [1] trekvaart, trekschuit, jaagpad, scheepsjager, rolpaal, jaaglijn
- [2] overhellen, slagzij maken
- [3] krengen
- [4] kuipen, aftoppen
de kimmen mv
- Het woord kimmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kimmen" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be