knaap
- knaap
- In de betekenis van ‘jongen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knaap | knapen |
verkleinwoord | knaapje | knaapjes |
de knaap m
- (persoon) jongen of jongeman
- Die knapen gedroegen zich weer eens als belhamels.
- ▸ Nu moet blijken of de aanstormende knapen mannen zijn geworden en de grote mannen grote mannen zijn gebleven.[2]
- (informeel) iets dat groot in zijn soort is
- Hij had een knaap van een snoek aan de haak.
- knaapspijker, knapenjaar, knapenkoor, knapenleeftijd, knapenliefde, knapenlijf, knapenschap, knapenschender, knapenschending, knapenschennis, knapenvereniging
1. jongen, jongeman
- Het woord knaap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knaap" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "knaap" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be