koestal
  • koe·stal
enkelvoud meervoud
naamwoord koestal koestallen
verkleinwoord

de koestalm

  1. (veeteelt) overdekte ruimte waarin koeien kunnen verblijven
    • „Daarnaast”, weet SART-voorzitter Henk Vosmer, „hebben twee actieve boeren ons laten weten dat ze wat anders willen gaan doen met hun schuren. Ons is gevraagd de mogelijkheden voor het ombouwen naar ateliers te onderzoeken. De een stopt met het houden van varkens en de ander wil een koestal laten verplaatsen.” [2] 
    • Imponerend is ook de Kuhstall, in het Nederlands „koestal”. Het is een 11 meter hoge en 17 meter brede doorgang in een 24 meter dikke rotswand. De naam heeft eveneens met de Dertigjarige Oorlog te maken. Het was de plek waar de boeren hun vee voor de Zweedse soldaten verborgen. [3] 
82 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]
  NODES