kolenman
- ko·len·man
- samenstelling van kolen zn en man zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kolenman | kolenmannen |
verkleinwoord | kolenmannetje | kolenmannetjes |
- (geschiedenis) (beroep) werknemer die de kolen aan huis bezorgde (soms verpakt in grote jutezakken)
- Morgen komt de kolenman, sprak moeder, kan ik na afloop weer de hele trap dweilen!
- Jan wou kolenman worden maar kreeg te horen dat dit beroep geen toekomst meer heeft
1. zie: kolenboer
- Het woord kolenman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.