kompaan
- kom·paan
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kameraad’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- Van Latijn companio, van com (samen) en panis (brood), dus: iemand met wie men het brood deelt.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kompaan | kompanen |
verkleinwoord |
de kompaan m
- kameraad
- Het woord kompaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kompaan" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kompaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be