lapzwans
- lap·zwans
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘vent van niks’ voor het eerst aangetroffen in 1928 [1]
- Ontleend aan het Jiddische lapsjwants (nietsnut). Dit Jiddische woord bestaat zelf uit de Duitse woorden lappe "slap" en Schwanz, waarbij dit laatste hier verwijst naar het mannelijk geslachtsdeel.[2][3][4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lapzwans | lapzwansen |
verkleinwoord | - | - |
- (Jiddisch-Hebreeuws) vent van niks, nietsnut, luilak, luiwammes
- Dit was haar laatste avond en op die lapzwans zat ze dus niet te wachten.[5]
vervoeging van |
---|
lapzwansen |
lapzwans
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lapzwansen
- Ik lapzwans.
- gebiedende wijs van lapzwansen
- Lapzwans!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lapzwansen
- Lapzwans je?
- Het woord lapzwans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lapzwans" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "lapzwans" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lapzwans op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Helen Vreeswijk, Promille, 2015, p. 36
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be