last

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  last    (hulp, bestand)
• IPA: / lɑst / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• last

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘vracht’ voor het eerst aangetroffen in 1122

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	last	lasten
verkleinwoord	lastje	lastjes

Zelfstandig naamwoord

de last m

1. iets wat een mens hindert

   • Ik heb erge last van hoofdpijn. 

   ▸ Ik filterde zo snel mogelijk een liter water voor mijn avondmaal en zocht een wat hogerop gelegen plek in de hoop daar wat minder last van de insecten te hebben.

2. (transport) lading, vracht

Hyponiemen

   

achterlast arbeidslast armenlast ballast bewijslast bommenlast bovenlast draaglast everlast ezelslast financieringslast foutenlast geldlast huurlast koplast onderlast overlast pieklast rentelast scheepslast schuldenlast studielast stuurlast taplast voorlast werklast zondelast

Afgeleide begrippen

   

armlastig boeglastig gelijklastig heklastig last but not least last minute lastarm lastbrief lastdier lastdrager lastendruk lastenverlichting lastenverzwaring lastezel lastgeld lastgever lastgeving lasthebber lastig lastlijn lastpak lastpost lastschakelaar lastsleper ontlasten staartlastig

Uitdrukkingen en gezegden

• iemand heeft last van iets

• op last van

op order van

• Het eind zal de last dragen

moeilijkheden en problemen komen vooral als het werk bijna af is

• Holland is in last

• Leiden in last zijn

een echt probleem zijn

• vaste lasten

de kosten die men iedere maand moet maken zoals de huur, hypotheeklasten, verzekeringen, abonnementen

Vertalingen

    1. iets wat een mens hindert   

Duits: Bürde (de) v, Last (de) v Engels: burden (en)

Oudnoords: varða v Pools: przeszkoda (pl) v, trudność (pl) v, restrykcja (pl) v

    iemand heeft last van iets   

Duits: etwas stört jemanden

    op last van   

Duits: im Auftrag von

Werkwoord

vervoeging van
lassen

last

1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lassen
   

   • Jij last. 

2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lassen
   

   • Hij last. 

3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lassen
   

   • Last! 

vervoeging van
lasten

last

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van lasten
2. gebiedende wijs van lasten

Gangbaarheid

• Het woord last staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "last" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Uitspraak

• Geluid:  last (US)    (hulp, bestand)

stellend	vergrotend	overtreffend
last	-	-

Werkwoord

last

1. laatst
2. vorig

Afgeleide begrippen

• [2]: last night

vervoeging
onbepaalde wijs	to  last
he/she/it	lasts
verleden tijd	lasted
voltooid deelwoord	lasted
onvoltooid deelwoord	lasting
gebiedende wijs	last

Werkwoord

last

1. duren, voortbestaan

Zelfstandig naamwoord

last

1. leest

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

last

1. last

Schrijfwijzen

• las

Veluws

Zelfstandig naamwoord

last

1. last

Schrijfwijzen

• las