lastimarse
- las·ti·mar·se
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lastimarse |
lastimaba |
lastimado |
volledig |
lastimarse
- wederkerend zich bezeren, zich pijn doen
- zich beklagen over
- zich gekwetst voelen
- medelijden hebben met
- [1] herirse
- [2] quejarse
- [4] compadecerse
- lastimarse in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española