liberare
Van liber (vrij).
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
liberare | lībĕrō | liberavi | liberatum |
eerste vervoeging | volledig |
lībĕrāre
- bevrijden, vrijlaten (uit slavernij, gevangenis, ...);
- vrijmaken (van voorwerpen);
- bevrijden, vrijmaken (vaak met ex of ab + ablatief);
- (van belasting) ontslaan;
- vrijspreken (van: + genitief of ablatief);
- (uit iemands ogen of zicht) verdwijnen (oculos liberare), vrij uitzicht verschaffen (templa liberare);
- opheffen (obsidionem urbis liberare);
- (een belofte) vervullen (fidem suam liberare), (schulden) regelen (nomina liberare);
- s.v. lībĕro, in J.B. Kan - H.P. Schröder(ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 299.
vervoeging van |
---|
liberar |
liberare