luilak
Niet te verwarren met: Luilak |
- lui·lak
- In de betekenis van ‘luiaard’ voor het eerst aangetroffen in 1692 [1]
- samenstelling van lui en lak [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luilak | luilakken |
verkleinwoord | luilakje | luilakjes |
de luilak m
- een persoon die niets uitvoert
- Mijn overbuurman is een echte luilak.
1.
vervoeging van |
---|
luilakken |
luilak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luilakken
- Ik luilak.
- gebiedende wijs van luilakken
- Luilak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luilakken
- Luilak je?
- Het woord luilak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luilak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "luilak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ luilak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be