• man·tel
enkelvoud meervoud
naamwoord mantel mantels
verkleinwoord manteltje manteltjes

de mantelm

  1. (kleding) omhullend kledingstuk
    • Zij sloeg een sierlijke blauwe mantel om haar schouders en stapte naar buiten. 
     Waarom Sinterklaas een nieuwe rode mantel kreeg[4]
  2. (techniek) omhulsel rond het eigenlijke apparaat
    • Deze mantel dient enerzijds ter bescherming, maar tegelijktijd ter verwarming van het instrument. 
  3. (tweekleppigen) benaming voor schelpdieren uit de orde Ostreoida  
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]


  • man·tel

mantel

  1. (kleding) jas, mantel
  2. (techniek) mantel, omhulsel


  • man·tel
enkelvoud meervoud
mantel manteles

mantel m

  1. tafellaken, tafelkleed
  NODES
Done 6
lenin 2