[1] bladeren van munt om thee van te laten trekken
 
[2] Herdenkingsmunt Bredevoort 800 jaar
  • munt
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geldstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
2 enkelvoud meervoud
naamwoord munt munten
verkleinwoord muntje muntjes

de muntv / m

  1. (bloemplanten) een geslacht Mentha   van vaste planten uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae  ). Ze hebben sterk geurende stoffen (menthol) die gebruikt worden in diverse producten als smaak- en geurstof, bijvoorbeeld in snoep, thee en tandpasta. De muntolie wordt met name gewonnen uit pepermunt en aarmunt. In de supermarkt of bij de groenteboer wordt meestal aarmunt verkocht
    (wikidata: munt  )
  2. (kruid) sterk aromatische blaadjes van Mentha   waarvan muntthee wordt getrokken en die als keukenkruid wordt gebruikt
  3. (numismatiek) geldstuk
  4. instelling waar geld gemunt wordt
  5. (numismatiek) muntzijde van geldstuk
    • Kop of munt? 
  6. geldsoort
    • de Duitse mark was een heel sterke munt 
  • 3. geldstuk
  • Kop of munt gooien
Iets door het lot laten bepalen
  • Ergens munt uit slaan
Ergens van profiteren
  • klinkende munt
contanten: letterlijk in muntstukken die geluid maken als ze tegen elkaar tikken
vervoeging van
munten

munt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van munten
  2. gebiedende wijs van munten
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  NODES
chat 1