• na·bloe·den

nabloeden

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nabloeden
bloedde na
nagebloed
zwak -d volledig
  1. doorgaan met bloeden; opnieuw gaan bloeden
    • Het zijn grote vliegen, met scherpe sprieten aan de kop, waarmee de huid van hun slachtoffers wordt doorboord. Alleen de vrouwtjes gedragen zich als vampier. De wondjes die ze achterlaten, zijn zo groot dat ze vaak nog nabloeden als de vlieg alweer verdwenen is. De beet van een daas is pijnlijk, en mens en dier worden onrustig als er dazen in de buurt zijn.'Zijn ze gevaarlijk?'Nee, dazen dragen geen ziektes over bij de mens. Dieren lopen wel een risico.'[1] 
    • Zes weken na de bevalling zijn moeders weer hersteld, schrijft Ingrid Robeyns (Opinie, 26 oktober). Moeders hebben 16 weken zwangerschapsverlof dus helemaal niet nodig, meent zij. Maar wat bedoelt zij precies met ‘hersteld’? Dat het nabloeden gestopt is? Dat de hechtingen eruit kunnen? ‘Een bevalling is te vergelijken met het lopen van een marathon’, kreeg ik te horen op zwangerschapsgym, ‘maar dan ongetraind’. En we weten allemaal wat er gebeurde met de eerste man die dat probeerde. Laten we niet lullig gaan doen over een zwangerschap en bevalling.[2] 
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]
  1. Volkskrant 28 juni 2005,
  2. NRC Michelle Verheij Blogger van Jamoeders.Nl 28 oktober 2010
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES