• nacht·ploeg
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtploeg nachtploegen
verkleinwoord

de nachtploegv / m

  1. de groep werknemers die 's-nachts werkt
    • De vriend van mijn dochter werkt vandaag in de nachtploeg en daarna is hij twee dagen vrij. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  NODES