nasmaak
- na·smaak
- samenstelling van na en smaak [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nasmaak | nasmaken |
verkleinwoord | nasmaakje | nasmaakjes |
de nasmaak m
- een veranderde smaak van iets dat men al heeft doorgeslikt heeft en in het begin anders smaakte
- We deden een blindproeverij op de redactie en daaruit bleek dat een kleine meerderheid (6 van de 10) dacht dat de Zero de Sprite mét suiker was. Twee dachten stevia te proeven in de suikervrije Sprite - „een lange nasmaak”, „iets bitters”. Maar die collega’s waren misschien vooringenomen omdat ze gehoord hadden dat er stevia in zat, terwijl dit dus niet het geval was. De makers vonden stevia niet geschikt, omdat dat volgens hen eigenlijk alleen maar goed smaakt in ‘een blend’ met suiker.[2]
- (figuurlijk) een veranderde gewaarwording van iets dan aanvankelijk een andere gewaarwording teweeg bracht
- Wie anders zorgde er eigenhandig voor dat de nasmaak van die bloedeloze seizoensouverture - nee, van het nieuwe tijdperk in de Formule 1 in Melbourne - verdween. Bevochtig een circuit en Verstappen glijdt swingend door het drukke veld alsof het zich alleen voor hem opent. „We moeten maar eens naar video’s van hem gaan kijken”, zei Hamilton, die net als vorig seizoen op het circuit Interlagos in São Paulo weinig meekreeg van Verstappens opmerkelijke opmars.[3]
1. een veranderde smaak van iets dat men al heeft doorgeslikt heeft en in het begin anders smaakte
- Het woord nasmaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nasmaak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Martine Kamsma 13 maart 2017
- ↑ NRC Frank Huiskamp 9 april 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be