omkring
- [A] Geluid: ómkring (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔmkrɪŋ / (2 lettergrepen)
- [B] Geluid: omkríng (hulp, bestand)
- IPA: / ɔmˈkrɪŋ / (2 lettergrepen)
- om·kring
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | omkring | omkringen |
verkleinwoord | omkringetje | omkringetjes |
[A] de ómkring m
- gebied rondom een bepaald punt.
- Een wijde omkring van den grond verheugt zich in de schaduw dier duizenden twijgen, dier honderd duizenden bladen.[2]
vervoeging van |
---|
omkringen |
[B] omkríng
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkringen
- Ik omkring.
- gebiedende wijs van omkringen
- Omkring!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkringen
- Omkring je?
- Het woord omkring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ blz 67 Het heilige land: of mededeelingen uit eene reis naar het oosten, gedaan in de Jaren 1849 en 1850, in gezelschap van hare koninklijke hoogheid, de prinses Marianne der Nederlanden
Gerhard Heinrich van Senden
J. Noorduyn en Zoon, 1851
- om·kring
Naar frequentie | 1438 |
---|
omkring
- gå omkring
- kjøre omkring
- løpe omkring
- ta omkring
- se seg omkring
rondkijken
- gå omkring i byen
in de stad rondlopen
- Slikt skjer aldri her omkring.
Zulke dingen gebeuren nooit hier in de buurt.
omkring
- omkring år 1900
omstreeks 1900
- sitte omkring bordet
rond de tafel zitten
- ta omkring (noen)
(iemand) omarmen / omhelzen
- om·kring
omkring
- ta omkring
- sjå seg omkring
rondkijken
- gå omkring i byen
in de stad rondlopen
- Slikt skjer aldri her omkring.
Zulke dingen gebeuren nooit hier in de buurt.
omkring
- omkring 1950
omstreeks 1950
- sitje omkring eit bord
rond de tafel zitten
- ta omkring (nokon)
(iemand) omarmen / omhelzen