omweg
- om·weg
- samenstelling van om bw en weg zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omweg | omwegen |
verkleinwoord | omweggetje | omweggetjes |
de omweg m
- de weg die langer is dan de gewone of kortste verbinding tussen twee plaatsen
- Omdat de weg ten gevolge van een ongeluk was afgesloten, moest men een omweg maken om op de plaats van bestemming te komen.
- een weg die om een obstakel heen gaat
- ▸ Ik laat het meestal helemaal aan hen over, soms springen ze over de gevallen bomen, soms moeten we helemaal terug om een omweg te vinden.’ Hij stak weer een peuk op en het bleef opeens stil.[1]
- nodeloze omhaal van woorden
- Met veel omwegen trachtte de man zijn plannen duidelijk te maken.
1. de weg die langer is dan de gewone of kortste verbinding tussen twee plaatsen
- Het woord omweg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omweg" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be