• open·bloei·en

openbloeien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
openbloeien
bloeide open
opengebloeid
zwak -d volledig
  1. (plantkunde) het openen van een bloemknop tot een bloem
  2. (figuurlijk) tot volle pracht ontwikkelen; laten zien wat in potentie aanwezig is
     Hij ging om er een week of twee uit te rusten en om er in het allerheiligste, in de schoot van het volk zelf, te genieten van dit openbloeien van de volksziel, waaraan hij en alle bewoners van de beide hoofdsteden en andere steden geen ogenblik twijfelden.[2]



  NODES