overbrengen
- Geluid: overbrengen (hulp, bestand)
IPA: /ˈovərbrɛŋə(n)/
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
overbrengen | overbrengend |
overbrenging | overgebracht |
- over·bren·gen
- samenstelling van over en brengen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overbrengen |
bracht over |
overgebracht |
zwak -cht | volledig |
overbrengen [1]
- overgankelijk van de ene locatie naar de andere brengen, transporteren, vervoeren, verleggen, verplaatsen
- Een aantal gewonden werden naar een ander hospitaal overgebracht.
- overgankelijk meedelen, melden
- Namens Piet moet ik je het volgende overbrengen:...
- overgankelijk van de ene persoon of zaak op de andere doen overgaan, omzetten, overdragen, overplaatsen
- overgankelijk naar een andere taal omzetten, vertalen
1. van de ene locatie naar de andere brengen
2. meedelen, melden
3. van de ene persoon of zaak op de andere doen overgaan
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overbrengen |
overbracht |
overbracht |
zwak -cht | volledig |
overbrengen
- Het woord overbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overbrengen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be