papaver
- pa·pa·ver
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1543 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | papaver | papavers |
verkleinwoord | papavertje | papavertjes |
- (plantkunde) Papaver een plantengeslacht waarin ook de opiumpapaver thuis hoort
- papaverachtig, papaverblad, papaverfamilie, papavermelk, papaverplant, papaverrood, papaversap, papaverstroop, papaverteelt, papaverzaad, papaverzuur
1. een plantengeslacht waarin ook de opiumpapaver thuis hoort
- Het woord papaver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "papaver" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "papaver" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be