predisponeren
- pre·dis·po·ne·ren
- In de betekenis van ‘voorbestemmen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1886 [1]
- afgeleid van disponeren met het voorvoegsel pre- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
predisponeren |
predisponeerde |
gepredisponeerd |
zwak -d | volledig |
predisponeren [3]
- overgankelijk voorbestemmen, ontvankelijk of geschikt maken tot
1.
- Het woord predisponeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "predisponeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ predisponeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).