• raad
  • In de betekenis van ‘advies, adviserend college’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Afgeleid van de stam van het werkwoord raden
enkelvoud meervoud
naamwoord raad raden
verkleinwoord raadje raadjes

de raadm

  1. aanbeveling hoe om te gaan met een probleem
    • Hij gaf hem de raad er niet op in te gaan. 
  2. (juridisch) orgaan dat bestaat uit leden die raadgevende of beslissende bevoegdheden bezitten
    • De raad besloot gezien de nieuwe gegevens het genomen besluit weer in te trekken. 
  3. (juridisch) min of meer formele bijeenkomst met als doel tot een gezamenlijk besluit te komen
    • Tijdens de raad van 7 februari 2012 is besloten tot uitbreiding van de stallingcapaciteit bij station.[2] 
  4. zorg, voorzorg zoals in huisraad en voorraad
  • Goede raad is duur.
bijna te moeilijk om raad te kunnen geven
  • Komt tijd, komt raad.
door het verloop van tijd komt de oplossing vanzelf aanzetten
vervoeging van
raden

raad

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raden
    • Ik raad. 
  2. gebiedende wijs van raden
    • Raad! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raden
    • Raad je? 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


  • IPA: /raːd/ (Etsbergs)

raad o

  1. rad
  NODES