rakne
- rak·ne
- Afkomstig van het Noorse woord rak.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rakne |
rakner |
raknet rakna |
raknet rakna |
Klasse 1 zwak |
rakne
- onovergankelijk (van naden) opengaan
- «Genseren raknet opp rundt håndleddene.»
- De trui ging open rond de polsen.
- «Genseren raknet opp rundt håndleddene.»
- onovergankelijk (figuurlijk) (van een relatie) eindigen, beëindigen, uit elkaar gaan
- «Samarbeidet raknet.»
- De samenwerking is beëindigd.
- «Mens hele Sverige gleder seg over kronprinsesse Victoria og teller dagene til sommerens bryllup, tyder det på at kjærligheten kan rakne for lillesøsteren hennes.»
- Terwijl het hele Zweden blij is met kroonprinses Victoria en de dagen telt tot de bruiloft in de zomer, zijn er tekenen dat de liefde kan eindigen voor haar kleine zusje.
- «Samarbeidet raknet.»
- onovergankelijk rafelen
- onovergankelijk (van kousen) ladderen
- rak·ne
- Afkomstig van het Nynorske woord rak.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rakne |
raknar |
rakna |
rakna |
Klasse 1 zwak |
rakne
- onovergankelijk (van naden) opengaan
- onovergankelijk (figuurlijk) (van een relatie) eindigen, beëindigen, uit elkaar gaan
- onovergankelijk rafelen
- onovergankelijk (van kousen) ladderen