rusten
- rus·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rusten |
rustte |
gerust |
zwak -t | volledig |
rusten
- werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
|
- Iets laten rusten
Niet meer opnieuw over een (vaak moeilijk) onderwerp beginnen
- Niet zullen rusten voordat [...]
Iets per se gedaan willen krijgen
- • Ik zal niet rusten voordat ik hem heb teruggevonden.
1. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
de rusten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rust
- Het woord rusten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rusten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "rusten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rusten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be