• schlei·fen
  • Afkomstig van het Middelhooguitse werkwoord slífen, dat van het Oudhoogduitse werkwoord slífan (oorspronkelijke betekenis: glijden, glippen) komt
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schleifen
schliff
geschliffen
verbuiging:
sterk
volledig met "haben"

schleifen

  1. overgankelijk gladmaken, slijpen
  • [1]: Estrich schleifen
estrik slijpen
  NODES