servir
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
serveixo | servia | servit |
3e vervoeging | volledig |
servir
- overgankelijk dienen
- overgankelijk bedienen, opdienen
- onovergankelijk van nut zijn
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
servir |
servais |
servi |
derde groep | volledig |
servir
- ser·vir
servir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
servir |
servía |
servido |
volledig |
- onovergankelijk dienen, in dienst zijn, werken
- bedienen
- overgankelijk dienen, in dienst zijn van, werken voor
- opdienen, serveren, inschenken, opscheppen
- helpen (van klant)