sjeik
- sjeik
- Leenwoord uit het Arabisch, in de betekenis van ‘hoofd (bv. van bedoeïenenstam)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sjeik | sjeiks |
verkleinwoord |
de sjeik m
- Arabisch koning, vorst, hoofdman of stamopperhoofd
- In dit hotel logeerde al een hele tijd een rijke sjeik.
- iemand met veel aanzien in de islamitische wereld zowel op geestelijk als wereldlijk gebied
- De sjeik had veel bedienden.
- Het woord sjeik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjeik" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sjeik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be