slaagde
- slaag·de
vervoeging van |
---|
slagen |
slaagde
- enkelvoud verleden tijd van slagen
- Ik slaagde.
- Jij slaagde.
- Hij, zij, het slaagde.
- Ik slaagde.
- ▸ Een week van tevoren had ik veel hardgelopen en ik slaagde erin redelijk pijnloos mijn eerste marathon in 4 uur en 18 minuten uit te lopen.[1]
- Het woord slaagde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers