stationcar
- Geluid: stationcar (hulp, bestand)
- IPA: /'steʃənkɑ:r/
- sta·ti·on·car
- In de betekenis van ‘personenauto met uitgebreide achterzijde’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]. In het Nederlands gevormd als samenstelling van de Engelse woorden station en car, wellicht ook als contaminatie van estate car en station wagon. In het Engels zelf bestaat het woord niet in deze betekenis. [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stationcar | stationcars |
verkleinwoord | stationcartje | stationcartjes |
de stationcar m
- (verkeer), (techniek) auto met een ver naar achteren doorlopend dak en een grote achterdeur, waardoor achter in de auto meer bagageruimte is
- Een paar honderd meter voor ons kwam een rode stationcar de heuvel op gereden. De sneeuw werd opgewerveld in de luchtstroom die hij veroorzaakte. Toen hij dichterbij kwam gingen we opzij. De achterbank was eruit gehaald en in de grote bagageruimte liepen twee blaffende witte honden rond. [4]
- Misschien zal hij ooit aan zijn huis terugdenken zoals ik aan het mijne, het ouderlijke, dat van jaren her. Terwijl we het leeghaalden, bleek ik de enige van het grote nest kinderen die tegelijkertijd de auto vol laadde. Mijn broers en zus vulden een afvalcontainer en bekeken mij met een mengeling van verschrikking, vermaak en meewarigheid. Ik reed naar huis met een stationcar vol onnuttige dingen, vergeten bibelots, verstofte papieren waar niemand ooit nog een letter van zou lezen, spullen die ik niet weggegooid kreeg. Het door mijn vader handgeschilderd plaatje met het opschrift ‘Werkplaats’ hangt nu in mijn eigen werkkamer. Een eveneens door mijn vader geschilderd ‘Fietsen is gezond’-plakkaat, ruwweg in de vorm van de kaart van Australië, siert nu een tuinmuur. Ik redde zelfs de classeurs van de boekhouding uit 1972 van de container. Het is bepaald niet gemakkelijk een melancholische middenstanderszoon te zijn.[5]
- “Het is voor mij puur een hobby”, zegt ze. Atty reist in een grote stationcar met een vouwwagen heel Nederland door om haar creaties te laten zien. “Vroeger bouwde ik echt voor mezelf, nu zijn er steeds meer evenementen.” Ze wordt meestal vergezeld door haar man Jacques. “Hij was vroeger fan van modeltreinen, maar nu maakt hij treinen van lego.”[6]
1. auto met veel bagageruimte
- Het woord stationcar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stationcar" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stationcar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stationcar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Knausgard,KarlLiefde vertaald door Marianne Molenaar [2009] ISBN 978-90-445-2204-4 pagina 435
- ↑ de Standaard 20 februari 2015 Hans Cottyn
- ↑ Tubantia 10 augustus 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be