• strip

Leenwoord uit het Engels:

  • In de betekenis van ‘(metalen) strook’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1908 [1] [2]
  • In de betekenis van ‘beeldverhaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1949 [1]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord strip strips
verkleinwoord stripje stripjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord strip strippen
strips
verkleinwoord stripje stripjes

de stripm

  1. (kunst) een boek met een verhaal in beeldvorm
    • De strip was nieuw voor Jan. 
  2. (metallurgie) een (metalen) strook
    • De smid maakte de strip van restmateriaal. 
vervoeging van
strippen

strip

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strippen
    • Ik strip. 
  2. gebiedende wijs van strippen
    • Strip! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strippen
    • Strip je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


enkelvoud meervoud
strip strips

strip

  1. reep [1], strook
  2. (kunst) beeldverhaal, strip [1]
  3. (luchtvaart) landingsbaan
  4. (elektronica) beeldstrook
  5. (seksualiteit) striptease
  6. (sport), (AE) racebaan
vervoeging
onbepaalde wijs to  strip 
he/she/it  strips 
verleden tijd  stripped 
voltooid
deelwoord
 stripped 
onvoltooid
deelwoord
 stripping 
gebiedende wijs  strip 

strip

  1. onovergankelijk, (seksualiteit) strippen, zich uitkleden
  2. onovergankelijk afschilferen
  3. onovergankelijk wegslijten
  4. overgankelijk uitkleden
  5. overgankelijk degraderen
  6. overgankelijk uitschudden
  7. overgankelijk, (techniek) (een schroef) doldraaien [1]
  8. overgankelijk ontdoen van de buitenste laag, schil e.d.
  NODES
Done 1