• stroop·tocht
enkelvoud meervoud
naamwoord strooptocht strooptochten
verkleinwoord

de strooptochtm

  1. een tocht die ondernomen wordt om een streek leeg te roven
    • Uit het gescheurde karton kwamen drie kleinere pakjes tevoorschijn. Het eerste herkende Robbie meteen aan de vorm van het vloeipapier, waarmee het was omwikkeld. Het was de zilveren heupflacon die Breukhout tijdens hun strooptochten bij herhaling uit zijn binnenzak viste om een slok whisky te nemen. [2] 
    • Zodra de Duitsers arriveerden, verliet de moeder van oom Arnold van Heek met een koffertje 's nachts het huis. Vanuit de Hooge Boekel werden de strooptochten van de SD in Enschede en omstreken georganiseerd. Het was de verzamelplek van alle spullen die de Duitsers in de wijde omgeving bij elkaar roofden. [3] 
    • Later werd er nog een verdachte aangehouden die drie jassen van een rek bij een kledingwinkel had gestolen. Een agent spotte de dief en greep direct in. Daarnaast werden er nog twee verdachten aangehouden voor diefstal. Zij werden na een strooptocht van bijna een uur met diverse kledingstukken uit verschillende winkels gepakt. Alle verdachten zijn naar het arrestantencomplex in Borne overgebracht.[4] 
  2. (figuurlijk) tocht die ondernomen wordt om dingen te vinden die men wil hebben
    • De strooptocht van de fotograaf om het leven te vangen in dat ene ‘beslissende moment’, het motto van Cartier-Bresson, is niet bij iedereen een streefdoel.[5] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Lau, Thé
    Juliette [2014] ISBN 978-90-488-2133-4 pagina 247
  3. Scholten, Jaap
    Horizon City [2014] ISBN 978-90-72603-35-7 pagina 353
  4. Tubantia 20-OKTOBER-17
  5. de Standaard 24 JUNI 2017
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES
see 1