1. rand als versiering met een doorsnee die boven half bol en van onder half hol is
uitstekende deel onderaan een strijkstok
  • ta·lon
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bewijs voor nieuw couponblad’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
  • van Frans talon "hiel" met de afgeleide betekenis "onderste of laatste deel" [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord talon talons
verkleinwoord talonnetje talonnetjes

de talonm

  1. (bouwkunde) rand als versiering met een doorsnee die boven half bol en van onder half hol is
  2. (muziek) uitstekende deel onderaan een strijkstok
  3. (economie) bewijs dat recht geeft op een nieuw couponblad wanneer alle coupons die bij een aandeel of obligatie horen zijn gebruikt
  4. (kaartspel) de verzameling kaarten die na het delen over zijn
35 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  talon     le talon     talons     les talons  

talon m

  1. (anatomie) hiel
  2. (metonymisch) alles wat doet denken aan de hiel of een langwerpig deel of aanhangsel, bijv.
    1. (schoeisel) naaldhak
    2. (paardrijden) spoor, metalen prikkel aan de hiel van de rijlaars
    3. (bouwkunde) rand als versiering met een doorsnee die boven half bol en van onder half hol is
    4. (kaartspel) de verzameling kaarten die na het delen over zijn
    5. (financieel) reçu van een cheque of waardepapier
    6. (financieel) bewijs dat recht geeft op een nieuw couponblad wanneer alle coupons die bij een aandeel of obligatie horen zijn gebruikt
  3. (figuurlijk) (in de uitdrukking sous le ~) onder de plak (van)
  NODES