• tel·strook
enkelvoud meervoud
naamwoord telstrook telstroken
verkleinwoord

de telstrookv / m

  1. strook papier uit een rekenmachine waar de getallen op gedrukt staan die bij elkaar opgeteld zijn samen met de uitkomst van de optelling
    • Jarenlang hebben de opperhoofden van de dienst niets in de gaten gehad, maar ook geen enkele controle uitgeoefend. Automaatsleutels lagen, voor zover ze al niet gedupliceerd waren, in een afgesloten kast, maar de sleutel dáárvan lag voor iedereen voor het grijpen. Zelfs de telstroken uit de automaten gingen ongezien de prullenmand in. [1] 
88 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]


  1. NRC Rik Smits 2 mei 1998 Een veilig gevoel
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES