troepenmacht
- troe·pen·macht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | troepenmacht | troepenmachten |
verkleinwoord |
- (militair) een grote groepen mensen en wapens die samen een leger vormen
- ▸ Hij vertelde dat een leger van negentigduizend man Pruisen moest bedreigen om het te dwingen de neutraliteit op te geven en deel te gaan nemen aan de oorlog; dat een gedeelte van dit leger zich in Stralsund moest verenigen met de Zweedse troepen; dat tweehonderdtwintigduizend Oostenrijkers samen met honderdduizend Russen zowel in Italië als aan de Rijn moesten opereren, en dat vijftigduizend Russen en vijftigduizend Engelsen in Napels zouden landen, en dat deze troepenmacht van in totaal vijfhonderdduizend man van verschillende kanten een aanval op de Fransen moest ondernemen.[2]
- ▸ Het was de bedoeling dat de Denen zich zouden aansluiten bij de zogeheten Takuba-missie, een nieuwe Europese troepenmacht die de Franse missie Barkhane moet vervangen. Na het terugsturen van de Denen hielden de vijftien betrokken landen vandaag spoedoverleg. Ze gaan de komende twee weken overleggen hoe de toekomstige contra-terrorisme-missie in de Sahelregio eruit moet gaan zien.[3]
1. een grote groepen mensen en wapens die samen een leger vormen
- Het woord troepenmacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron Ernest Claassen“Mali op ramkoers met Europese anti-terreur-strijdkrachten” (28-01-2022), NOS