tumult

Nederlands

tumult in het Engelse parlement

Uitspraak

• Geluid:  tumult    (hulp, bestand)
• IPA: /tyˈmʏlt/

Woordafbreking

• tu·mult

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘lawaai’ voor het eerst aangetroffen in 1265
• uit het Frans

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tumult	tumulten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het tumult o

1. lawaai en onrust in een groep van mensen, soms overgaand in oproer en opstand

   • Maar daar is seizoen twee al, dat de Suezcrisis biedt, de moord op Kennedy en het Profumo-schandaal. In het midden van dat tumult loopt Elizabeth II, die geen politieke standpunten mag innemen en geen schandaal mag veroorzaken in haar privéleven. Claire Foy moet het allemaal acteren met haar onberispelijk gestifte lippen. 
   • Tumult aan de Meijersweg in Geesteren, enkele jaren geleden. In een voormalige boerderij met plek voor twee huishoudens is in een van de twee woongedeelten een extra ruimte om te wonen gecreëerd voor de zoon van de bewoners en zijn gezin. En dat is tegen het zere been van de bewoners aan de andere kant van het huis. 

Synoniemen

• opschudding, beroering, commotie, spektakel, wanorde, verwarring, drukte, herrie, oproer, opstand, getier, rumoer

Afgeleide begrippen

• tumultueus

Vertalingen

    1.   

Engels: tumult (en), agitation (en), uproar (en),turmoil (en)

Gangbaarheid

• Het woord tumult staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tumult" herkend door:

93 %	van de Nederlanders;
96 %	van de Vlamingen.