turbulent
- tur·bu·lent
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘woelig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1553 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | turbulent | turbulenter | turbulentst |
verbogen | turbulente | turbulentere | turbulentste |
partitief | turbulents | turbulenters | - |
turbulent
- erg onrustig, roerig, woelig
- Het was een turbulent jaar.
- ▸ Liesbeth heeft een turbulente jeugd gehad en veel meegemaakt, maar iedere keer wist ze zich hieruit te vechten en is ze doorgegaan.[2]
- (verkeer) met veel onbedoelde extra beweging, m.n. van vliegtuigen
- Het vliegtuig maakte een turbulente landing.
-->
- Het woord turbulent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "turbulent" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "turbulent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Herinneringen aan Liesbeth List: 'Ineens deed ze die yogapose'” (27 maart 2020), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: turbulent (VS) (hulp, bestand)
- IPA:
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
turbulent | more turbulent | most turbulent |
turbulent
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | turbulent | turbulents |
vrouwelijk | turbulente | turbulentes |
turbulent