0 2 0 0
tweehonderd,
op een abacus


Telwoord (nl)
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
106 109 1012 1015 1018 1021 1024 1027 1030 1033
1036 1039 1042 1045 1048 1051 1054 1057 1060 1063
1066 1069 1072 1075 1099 10100 10120 10303 103003
  • twee·hon·derd

tweehonderd

  1. "200", het getal tussen honderdnegenennegentig en tweehonderdeen, twee maal honderd
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderd euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderd van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hoofdtelwoorden samengesteld met "tweehonderd" ht als linkerdeel
enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderd tweehonderds
verkleinwoord tweehonderdje tweehonderdjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de tweehonderdv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 200 is aangeduid
    • Als jij tweehonderd opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 
  2. groep van 200 eenheden
    • Die tweehonderd kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden. 



Telwoord (afr)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400
5 15 50 500
6 16 60 600
7 17 70 700
8 18 80 800
9 19 90 900

tweehonderd

  1. tweehonderd
  NODES