• ver·bond
enkelvoud meervoud
naamwoord verbond verbonden
verkleinwoord verbondje verbondjes

het verbondo

  1. verdrag tussen staten, zakenpartners of individuen, omwille van een gemeenschappelijk voordeel
  2. (religie) plechtige belofte van God aan mensen die zich juist gedragen (zoals in Genesis 17, Exodus 34, Leviticus 26 en Hebreeën 8
vervoeging van
verbinden

verbond

  1. enkelvoud verleden tijd van verbinden
    • Ik verbond. 
    • Jij verbond. 
    • Hij, zij, het verbond. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  NODES