verlies
- ver·lies
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verlies | verliezen |
verkleinwoord | verliesje | verliesjes |
het verlies o
- het teloorgaan, het kwijtraken
- Zijn vertrek naar Amerika is een groot verlies voor onze afdeling.
- Het bedrijf leed in dit kwartaal grote verliezen.
- ▸ Er is immers geen sprake van verlies, echtscheiding of overlijden en verder weten we allebei dat we elkaar na een x aantal maanden weer zullen zien.[2]
|
1. het teloorgaan, kwijtraken
vervoeging van |
---|
verliezen |
verlies
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verliezen
- Ik verlies.
- gebiedende wijs van verliezen
- Verlies!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verliezen
- Verlies je?
- Het woord verlies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verlies" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ verlies op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be