• vin·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vinden
vond
gevonden
klasse 3 volledig

vinden

  1. overgankelijk iets aantreffen nadat ernaar gezocht is
    • We hebben een nieuwe woning gevonden. 
     Ik had verschillende postadressen gevonden van afgelegen boerderijen, hostels en postbussen die op een paar kilometer van de trail lagen.[2]
     Er zou die dag namelijk pas na 32 kilometer water te vinden zijn, waardoor ik zeven liter water boven op mijn basisuitrusting mee moest sjouwen.[2]
  2. iets bedenken
  3. iets op een bepaalde wijze beschouwen of ervaren
     Een halfjaar weg van mijn gezin vond men wel erg lang.[2]
     Wij vonden 25 kilometer per dag al prima, terwijl jullie nu ruim 40 kilometer per dag doorjakkeren. Neem toch de tijd, zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Het heeft me nooit losgelaten na al die jaren.’[2]
  4. iets ondervinden, iets ten deel krijgen
  • zijn weg vinden
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


  • vin·den

vinden, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vind


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
vinden vand vonden gevonden
klasse 3  volledig   

vinden

  1. vinden
    • Ende Amand, die 't wel heeft verstaen,
      Las die letteren, ende als hi vand,
      Watter in stond, wert hi te hand
      Seere verblijt in sinen sinne,
       [1]
  1. r. 4765-9: Leven van Sinte Amand. Gillis de Wevel


vinden

  1. vinden


vinden

  1. vinden
  NODES
os 5
web 1