visserij
- vis·se·rij
- Naamwoord van handeling van vissen met het achtervoegsel -erij of afgeleid van visser met het achtervoegsel -ij
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visserij | visserijen |
verkleinwoord | - | - |
de visserij v
- het vangen van vis of andere organismen (weekdieren, schaaldieren, schelpdieren, zoogdieren, algen, zeewier) uit het water, al of niet als broodwinning
- In de visserij wordt al geëxperimenteerd met het gebruik van pingers.[1]
|
|
1. het vangen van vis, al of niet als broodwinning
- Het woord visserij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visserij" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Bruinvis weet Hollandse Noordzee weer te vinden, Trouw, 16 juli 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be