• voe·den
  • In de betekenis van ‘voedsel geven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voeden
voedde
gevoed
zwak -d volledig

voeden [2]

  1. overgankelijk van voedsel voorzien
  2. (techniek) overgankelijk een systeem voorzien van invoer zodat werking mogelijk wordt
  3. (figuurlijk) overgankelijk aanzetten, aansporen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  NODES