vuilkar
  • vuil·kar
enkelvoud meervoud
naamwoord vuilkar vuilkarren
verkleinwoord

de vuilkarv / m

  1. een vrachtwagen waarmee huisvuil wordt opgehaald
    • De vuilniswagen van Zita was gisterenochtend iets na 7.30 uur op ronde op de Maastrichterstraat in Mopertingen toen een Audi, die uit de richting van Bilzen kwam, de vuilkar wilde inhalen. De bestuurder, een Poolse dertiger, merkte daarbij te laat op dat uit de andere richting een grote truck vol bouwmateriaal kwam aangereden. Hij gaf nog een ruk aan zijn stuur in een poging de truck te ontwijken, maar kwam daardoor in botsing met de vuilniskar. [2] 
    • Tot de vooravond van zijn operatie bleef hij zonder één keer te verpinken zijn taak als burgemeester volop vervullen. Met als een laatste kloeke bewindsdaad het opvorderen van stakende vuilnismannen, want stilaan begon de stank van het rottende afval ook tot binnen de dikke muren van het stadhuis door te dringen. ‘Of wilt ge misschien dat ik zelf met de vuilkar rondrij?’, zou naar verluidt zijn laatste – niet eens retorisch bedoelde – vraag zijn geweest, vooraleer hij zich aan de zorg van de doktoren overgaf. [3] 
79 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 23 SEPTEMBER 2014 OM 03:00 UUR | joge Auto boort zich onder truck met oplegger vol bakstenen
  3. De Standaard 06 JUNI 2015 Jo Van Damme Een snel herstel, Daniël
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES