wandelend
- wan·de·lend
stellend | |
---|---|
onverbogen | wandelend |
verbogen | wandelende |
partitief | wandelends |
wandelend
- zich te voet voorbewegend, zich verplaatsend
- In het Nederlandse Beek werd een wandelend echtpaar getroffen door de bliksem.
- wandelend blad Phyllium giganteum
- wandelend geraamte
- wandelend woord
- wandelende nier
- wandelende tak Trachyaretaon carmelae
- wandelende takken Phasmatodea
een wandelende schoorsteen
|
wandelend geraamte
wandelend woord
wandelende tak
wandelende takken
vervoeging van: | wandelen |
verbogen vorm: | wandelende |
wandelend
- onvoltooid deelwoord van wandelen
- ▸ Wandelend door de vele kleine bergdorpjes langs de trail heb ik het Amerikaanse volk leren kennen als vriendelijk, respectvol en opvallend gastvrij.[1]
- Het woord wandelend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers