• wel·ge·ko·men
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen welgekomen welgekomener welgekomenst
verbogen welgekomenste
partitief welgekomens welgekomeners -

welgekomen [1]

  1. heel erg welkom
    • De Ventoux is maar een voorgerecht voor wat de renners in de hyperzware slotweek. De tweede rustdag in de schaduw van de Ventoux zal welgekomen zijn. [2] 
    • De wilde speculaties rond de sluipschutter gaan als een lopend vuurtje rond bij de lokale bevolking, zo meldt de Libya Herald. Voor de inwoners is de 'Daesh-jager' een ware held en een welgekomen sprankeltje hoop te midden van de bloedige terreur. [3] 
    • Samen met Flecha kreeg hij de prijs van de strijdlust: een schrale troost. In het ziekenhuis bleek dat Hoogerland 33 hechtingen nodig had om de wonden te dichten. De rustdag een dag later was welgekomen. "Na de rustdag gaan we gewoon weer fietsen. Een Zeeuw krijg je er niet zo snel onder", klonk het strijdvaardig. [4] 
    • Manchester United heeft geen steken laten vallen op het veld van Huddersfield. Dankzij goals van Romelu Lukaku en Alexis Sanchez wonnen de Mancunians met 2-0. Wesley Hoedt behaalde met Southampton een welgekomen overwinning op het veld van West Bromwich. [5] 
65 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]
  NODES