wipstoel (met een man erin)
  • wip·stoel
enkelvoud meervoud
naamwoord wipstoel wipstoelen
verkleinwoord wipstoeltje wipstoeltjes

de wipstoelm

  1. zetel waarin je comfortabel voor- en achterover kunt schommelen
    • De Arabier was jong en brutaal en ging op een avond op een wipstoel zitten in haar voorgalerij, zeggend dat hij ditmaal niet meer weg zou gaan voor zij hem schadeloos gesteld had op de een of andere wijze. [2]
  1. «op de wipstoel zitten»
    het risico lopen een baan te verliezen
  • Woord is vooral gangbaar voor dit soort stoelen in warme landen als het vroegere Nederlands-Indië.
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]
  NODES