wipstoel
- wip·stoel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wipstoel | wipstoelen |
verkleinwoord | wipstoeltje | wipstoeltjes |
de wipstoel m
- zetel waarin je comfortabel voor- en achterover kunt schommelen
- De Arabier was jong en brutaal en ging op een avond op een wipstoel zitten in haar voorgalerij, zeggend dat hij ditmaal niet meer weg zou gaan voor zij hem schadeloos gesteld had op de een of andere wijze. [2]
- «op de wipstoel zitten»
- het risico lopen een baan te verliezen
- «op de wipstoel zitten»
- Woord is vooral gangbaar voor dit soort stoelen in warme landen als het vroegere Nederlands-Indië.
1. zetel waarin je comfortabel voor- en achterover kunt schommelen
- Het woord wipstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wipstoel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Perron, E. duHet land van herkomst. 2e druk (1962) G.A. van Oorschot, Amsterdam; p. 52; geraadpleegd 2015-08-04
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be