zakpijp
- zak·pijp
- [1] van Middelnederlands sacpipe, op te vatten als samenstelling van zak zn en pijp zn [1] [2]
- [2] omdat de vorm aan een doedelzak doet denken
- [3] samenstelling van zak ww en pijp zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zakpijp | zakpijpen |
verkleinwoord | zakpijpje | zakpijpjes |
- (muziekinstrument) een rietinstrument aangeblazen via een zak
- In voorbije eeuwen was de zakpijp een belangrijk instrument in de muziek van de Lage Landen. [3]
- (manteldieren) benaming voor zeedieren uit de orde Ascidiacea
- De ene lijkt op een abrikoos, de andere op een zuurstok, en beide hebben ook wel wat weg van een doedelzak. Deze wonderlijke mariene organismen behoren tot de zogeheten zakpijpen. [4]
- hulpstuk aan de afvoer van kachels om een hoogteverschil tussen de uitlaatopening en de schoorsteen op te vangen
- [1] doedelzak
- [2] manteldieren, chordadieren, dieren
- Het woord zakpijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zakpijp" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.