• zand
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: sand, Duits: Sand, Oudfries: sond/sand, Fries: sân
Noord: Oudnoors: sandr
  • Verwant in Romaans:
Latijn: sentina
  • Verwant in andere Indo-Europese talen:
Grieks: ἀμάω, ἄμη
Litouws: sémti
enkelvoud meervoud
naamwoord zand zanden
verkleinwoord zandje zandjes

het zando

  1. (geologie) losse massa die bestaat uit miljoenen stukjes steen, schelpen [1], kwarts en glimmer [1]
    • Ze lag lekker in het zand te zonnen. 
     Blijkbaar werkte mijn actie wel, dus ik schopte nogmaals wat zand waardoor de ratelslang sierlijk de struiken ingleed. Ik wachtte een paar minuten tot de kust echt veilig was.[4]
  • Zand er over
Stoett-2135 [5]
  • Als los zand aan elkaar hangen
zaken die niets met elkaar te maken hebben die samengebracht worden
  • Iemand zand in de ogen strooien ( of werpen)
iemand bedriegen, misleiden
  • In het zand bijten
tegenstand verduren
  • Op zand ( of op een zandgrond) bouwen
Stoett-2627 [6]
vervoeging van
zanden

zand

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zanden
    • Ik zand. 
  2. gebiedende wijs van zanden
    • Zand! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zanden
    • Zand je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]


zand

  1. zand; een losse massa die bestaat uit miljoenen stukjes steen, schelpen, kwarts en glimmer


zand

  1. zand; een losse massa die bestaat uit miljoenen stukjes steen, schelpen, kwarts en glimmer
  NODES